Door: Sophie Hof
Bij uitspraak van 21 januari 2020 van de Rechtbank Amsterdam werd de overlevering van een Pools staatsburger geweigerd. De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit, maar kon gelijk worden gesteld aan een Nederlands onderdaan. De overlevering van Nederlandse onderdanen en daaraan gelijkgestelde vreemdelingen ten behoeve van de executie van een gevangenisstraf in het buitenland is een grond voor weigering van de overlevering.
Gelijkstelling ex art. 6 lid 2 jo. 6 lid 5 Overleveringswet
In deze zaak werd de overlevering van de opgeëiste persoon gevraag voor de executie van een al eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf van één jaar. De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit, maar woonde al meer dan vijf jaren in Nederland. In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam wordt door de rechtbank nogmaals het juridisch toetsingskader voor gelijkstelling uiteengezet.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ex art. 6 lid 2 jo. 6 lid 5 Overleveringswet zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
´1. bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon moet de verwachting bestaan dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.´.
Kort gezegd gaat het dus om (1.) de vergunningseis, (2.) de vraag of Nederland rechtsmacht heeft en (3.) het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon. In deze zaak voldeed de opgeëiste persoon aan alle vereisten, waardoor hij in beginsel gelijk gesteld kan worden.
Straffeloosheid?
Op grond van art. 6 lid 4 Overleveringswet moet de officier van justitie de Minister van Justitie en Veiligheid onverwijld in kennis stellen van een weigering van de overlevering onder de ‘bereidverklaring’ om de tenuitvoerlegging over te nemen. Deze minister is immers de bevoegde autoriteit inzake de overname van de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis.
Met het oog op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Poplawski II toets de Rechtbank of Nederland het Poolse vonnis daadwerkelijk zal erkennen en ten uitvoer zal leggen. Mocht dit namelijk niet het geval zijn, dan zou dit leiden tot straffeloosheid van de opgeëiste persoon en dat moet te allen tijde worden voorkomen. De Rechtbank gaat er in deze zaak van uit dat Nederland de straf daadwerkelijk zal overnemen en ten uitvoer zal leggen en weigert de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen.
Zie: Rechtbank Amsterdam, 21 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:614
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2020:614